De tunnel
Drie felrode lampen zweven boven de grond, niet ver bij me vandaan. Ze lijken op aureolen, of op vuurwerk dat is bevroren vlak nadat het uit elkaar knalde. Alles eromheen is zwart, zwart en grijs. Meer lijkt er even niet te zijn. Tot de streep licht boven onze hoofden zich bij de drie rode lichtjes voegt. Wit en rood, in een soort oneindige baan zwart. Af en toe beweegt het linker-licht, danst de rode bol een beetje, maar meer is er niet. Hoewel het geheel er vreemd uitziet, is het niet eens het rode licht, of het witte licht wat het meest beklemmend is. Het zwart, het grijs, dat is zoveel erger. Het is overheersend, het is zo aanwezig en er lijkt geen einde aan te komen. Het witte licht lost er in de verte in op, alsof het niet meer kan vechten tegen het donker. Het lijkt een scene uit een horrorfilm, een ellenlange tunnel waar nooit een einde aan komt. Of een scene uit een science-fiction film, als het ruimteschip op de hoogste snelheid gaat waardoor sterren en zonnen veranderen in één langgerekte streep en het onbekende in de verte het einddoel is. Desoriënterend, donker en licht, zwart en rood, zwart en wit. Één grote blur.
“Ooh lieverd, is dat echt alles wat je ziet?” Ja, zo ziet een tunnel er voor mij uit zonder lenzen in. Één groot, vaag geheel van een paar rode koplampen voor ons, de lampen boven ons en verder heel erg veel overheersend zwart. Ik ben echt stekeblind zonder mijn bril, blijkt maar weer eens.