Twaalf jaar

De ruimte is stil. Er klinkt wel gefluister, maar het is amper te verstaan. Ik staar naar jouw gezicht, er staan zweetdruppeltjes op je voorhoofd en je likt nerveus over je lippen. Het is een gebaar dat me nu al ergert, en mijn blik laat dat duidelijk zien als die van jou de mijne kruist. Je wordt nog een tintje bleker, je weet dat je een fout hebt gemaakt.

Toch was jij het die dat besluit nam, niet ik. En dus weet ik ook niet wat ik moet zeggen nu ik hier zit, tegenover je. Jij besluit het woord te nemen.
“Vergeef je me?” Je fluistert het zo zacht dat ik je amper kan verstaan, en als ik je al had verstaan had ik niet geloofd dat je die woorden had gesproken.
“Vergeven?” klinkt het schril uit mijn mond. Verstoorde blikken, strenge blikken worden mijn kant op geworpen en ik weet met moeite mijn woede in te binden.
“Dankzij jou heb ik twaalf jaar, zak!” sis ik kwaad. Hoe durf je me om vergeving te vragen? “Hoe kun je zoiets stoms zeggen.” Ik wil dit niet sissen. Ik wil het gillen, schreeuwen, met dingen gooien en daarbij op je hoofd mikken. Want dat verdien je. Jij bent degene die me de komende twaalf jaar van mijn leven heeft afgenomen, en berouw heb je er duidelijk niet voor. Sterker nog, je kijkt me amper aan.
“Maar vergeef je het me?” vraag je, alsof je me niet hebt begrepen. En misschien deed je dat ook wel niet. Het is het eerste moment sinds mijn binnenkomst dat je me weer aankijkt. In mijn ogen had je iets gehoopt te zien, dat er niet is. Geen vergeving, geen vriendelijkheid, geen liefde. Alleen afschuw en haat. Het besef van wat twaalf jaar inhoudt, begint ook bij mij pas langzaam door te dringen. Mijn hoofd steunt op mijn handen, mijn vinger zitten in mijn eigen verwarde haren.
“Twaalf jaar,” fluister ik zacht. “Twaalf jaar.” Dat is de helft van mijn geleefde leven! Dat is bijna genoeg tijd om al mijn cellen twee keer te vervangen door nieuwe. Ik zal dus niet alleen mentaal, maar ook fysiek niet dezelfde persoon zijn als ik weer op straat sta. “Als ik hieruit kom ben ik een oude vrouw,” mompel ik voor me uit. Dan schiet ik woest op, nog net niet uit mijn stoel. “Een oude vrouw, hoor je me?!” schreeuw ik je kwaad toe. Hoe durf je me om vergiffenis te vragen?! Ongemakkelijk kijk je weg, naar de bewakers maar die helpen je niet. Schreeuwen is niet strafbaar, als ik mijn handen maar thuis houdt.
“Het was wel mijn broer,” zeg je met bibberige stem, alsof dat je verraad goed maakt. Maar dat doet het niet, het maakt het enkel erger.
“Je weet dat hij het verdiende, dat weet jij beter dan wie dan ook.” Ik wrijf vermoeid over mijn voorhoofd als ik het zeg. Je hebt nooit iets anders gedaan dan je kop in het zand steken, en nu doe je dat weer. Je reageert zelfs niet op mijn woorden, je blik zegt dat je liever hebt dat ik mijn mond hou. Maar waarom eigenlijk?! Ik heb al twaalf jaar, het kan voor mij toch niet meer erger worden.
“Je weet dat hij nooit zijn handen thuis hield, je weet wat hij heeft gedaan. Hij verdiende het!” Alweer schreeuw ik, in de hoop je te bereiken. Tranen staan in mijn ogen, jij kijkt me nog steeds (of is het alweer?) niet aan. Die onverschilligheid, dat het ‘waarom’ je niets lijkt te doen, is misschien nog wel de grootste klap in mijn gezicht. Ik zak terug in mijn stoel, weet even niets meer te zeggen. Van binnen kook ik, woest omdat je zijn kant kiest en niet de mijne. Woest omdat jij het was die me verraadde, de enige persoon waarvan ik hoopte dat hij me zou beschermen.

“Is er iets dat ik voor je kan doen?” Verbaasd kijk ik op. Je kijkt me nu aan, een bezorgde blik die ik je eigenlijk niet vind staan. Mijn blik verhard, defensief sla ik mijn armen over elkaar en leun ik naar achteren. Bij je vandaan.
“Volgens mij heb jij al genoeg gedaan,” snauw ik terug. Je probeert het nog een keer, leunt op je ellebogen over tafel naar mij toe.
“Je weet dat ik het wel moest doen. Het had me mijn baan gekost, mijn leven, alles,” probeer je. Maar het helpt niet om mijn vergevingsgezindheid op te wekken. Nu kostte je lafheid alleen mijn leven, en dat van je broer, denk ik bitter.
“Hoe gaat het eigenlijk met dat leuke meisje van je? Jullie zijn nu een jaar samen, toch?” Je hebt haar een paar maanden voor mijn opsluiting leren kennen, weet ik nog. Peilend kijk ik je aan, probeer je reactie te meten. Je verstijft. Oom agent in je begrijpt de lading van mijn woorden meteen. Ik plaats mijn ellebogen nu ook op tafel en leun wat naar je toe.
“Twaalf jaar,” sis ik, “dankzij jou. Vind maar een manier om dat goed te maken.”

Misschien jaag ik je nu weg, maar ik weet niet of ik dat heel erg vind. Je blik is nu dreigend, maar dat doet me weinig. Zulke blikken zie ik hier elke dag.
“Misschien moet ik haar eens schrijven,” mijmer ik verder. “We konden het altijd goed met elkaar vinden.”
Kennelijk nader ik de grens, je houding wordt dreigender. Alsof ik daarvan onder de indruk ben.
“Je krijgt haar niet te zien,” fluister je, alsof je ineens niet wilt dat mensen horen dat ik je familie ken. “Hoor je me?”
Ik lach spottend en kijk je uitdagend aan. “Dan heb je een flinke klus voor de boeg. Maar daar heb je ook even de tijd voor.” Twaalf jaar… Dat is je hele kindertijd. Dat is je middelbare school, studie, en je eerste startersfunctie samen. Dat is je partner vinden, en samen kinderen krijgen. Dat is het hele leven dat ik zal missen…

Bruusk sta je op, maar je maakt een fout. In plaats van me te negeren, kijk je me kwaad aan waardoor je erkent dat ik besta.
“Je mag dan wel mijn zusje zijn, maar je kunt ook te ver gaan.”

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *

This site uses Akismet to reduce spam. Learn how your comment data is processed.

Trix in Istanbul

18/02/2017

Trix in Caïro

04/03/2017

error: Content is protected!!